De geschiedenis van Thonet stoelen

Het verhaal achter Thonet stoelen

De lange geschiedenis van Thonet, het langst bestaande meubelbedrijf ter wereld, begon in 1819 toen de Duitse meubelmaker Michael Thonet (1796-1871) een meubelmakerij opende in Boppard. Als aanhanger van de Biedermeier-stijl specialiseerde hij zich in stoelen, tafels en opbergmeubelen met eenvoudige lijnen, zonder opsmuk en met de nadruk op functionalistische principes. Tegen de jaren 1830 had Thonet internationale bekendheid verworven door zijn experimenten met gelamineerd en met stoom gebogen houten meubilair, zoals de bekende Boppard-stoel (1836). De ontwerpen van Thonet bereikten een evenwicht tussen lichtheid, stevigheid en comfort dat voorheen ongekend was voor Europese meubels. Als groot bewonderaar van zijn creaties vroeg prins Metternich van Oostenrijk Thonet in 1842 toestemming om zijn ontwerpen in het Weense hof te tonen. Thonet vestigde in 1849 een nieuw bedrijf in Wenen nadat hij daar zoveel frustratie had gevoeld. In 1853 verhuisde hij zijn bedrijf naar de overkant van zijn zones en werd Gebrüder Thonet opgericht.

Wereldwijd succes door innovatie

De ontwerpen van Gebrüder Thonet wonnen in de tweede helft van de 19e eeuw aan populariteit onder de culturele avant-garde, vooral bij vooruitstrevende ontwerpers en smaakmakers. Eén ontwerp in het bijzonder, de thonet cafe stoel No. 14 (circa 1859), maakte de weg vrij voor succes op wereldschaal omdat de nieuwe buigmethode ideaal was voor industriële productie en omdat de rationele, eenvoudige montage een effectieve verpakking en verzending mogelijk maakte. In de jaren 1870 had Gebrüder Thonet verkoopkantoren in heel Europa en de VS. In 1850 schreef Anna Daum geschiedenis door haar chique Weense café in te richten met No. 14 stoelen. Zonder het onberekenbare aantal nagemaakte exemplaren mee te rekenen, zijn er wereldwijd meer dan 50 miljoen No. 14 Chairs verkocht. Deze stoelen zien we vandaag nogsteeds terug als stoelen horeca.

Het verkoopkantoor aan de Stephansplatz in Wenen was verwoest en Thonet had al zijn Oost-Europese productiefaciliteiten verloren als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Georg Thonet, de achterkleinzoon van bedrijfsoprichter Michael Thonet, hield van 1945 tot 1953 toezicht op de wederopbouw. Het succes in het bedrijfsleven kwam snel terug. Het bedrijf huurde in de volgende decennia talrijke opmerkelijke ontwerpers in, waaronder Verner Panton, Pierre Paulin, Norman Foster, James Irvine, Piero Lissoni en Stefan Diez, om ontwerpen voor hen te maken. Het Museum of Modern Art in New York, het Centre Pompidou en Musée d'Orsay in Parijs, het Vitra Design Museum in Weil am Rhein, de Pinakothek der Moderne in München, het Austrian Museum of Applied Arts in Wenen en andere musea over de hele wereld hebben collecties klassieke Thonet-werken.